Soms denk ik dat mijn leven allemaal losse fragmenten zijn die niets met elkaar te maken hebben. Ik heb op veel verschillende plaatsen gewoond en we zijn vaak als gezin helemaal opnieuw begonnen. André, mijn man en onze kinderen zijn er gelukkig altijd bij. En ja, misschien zijn kinderen en dan het zorgen voor kinderen wel een rode draad in ons leven. Toen we onze eigen gezin hadden zijn we naar Brazilië geëmigreerd. De oudste drie meiden waren er toen alleen nog. 3 Jaar lang hebben we mooi werk gedaan voor Jeugd met een Opdracht in Belo Horizonte. Dat lijkt een heel leven geleden, en dat is inmiddels 16 jaar terug.
Je staat soms in je leven op zo’n punt dat je weer eens de balans op maakt, en dat is voor mij de afgelopen jaren gebeurt. Ik ben dan op zoek naar de lijn die er is in mijn leven. Want ik geloof dat alles wat je doet en meemaakt met elkaar verbonden is en je lessen geeft die je later in je leven kan gebruiken.
Kortgeleden las ik het boek van Gabor Maté, ‘Wanneer je lichaam nee zegt’. In dat boek ontdekte ik inzichten die de gebeurtenissen/avonturen in ons leven met elkaar in verbinding bracht. Wat een interessant boek en ik wil daar kort wat over delen. Gabor heeft het over 2 behoeften die we als mens hebben. Hoe verschillend we ook zijn als mensen, in deze twee behoeften zijn we hetzelfde.
Als kind hebben we in de eerste plaats – vanuit onze hulpeloosheid – behoefte aan verbondenheid (attachment).
Als weerloze kwetsbare baby’s zijn we namelijk volledig afhankelijk van onze verzorgers. Als daar iets niet goed gaat, zouden we letterlijk kunnen overlijden. In een baby is er sprake van een aangeboren focus op en verlangen naar verbondenheid en aanraking.
Een tweede behoefte van het opgroeiende kind is authenticiteit. Een kind wil zichzelf kunnen zijn en daarin vrijheid ervaren.
De eerste behoefte (verbondenheid) wint het altijd van de tweede, aangezien de eerste behoefte gaat over overleving.
Toen wij in Brazilië woonden leefden we in een gemeenschap aan de rand van de sloppenwijk. We werkten dagelijks met de kinderen uit de sloppenwijk en begeleiden ze op allerlei manieren met hun ontwikkeling. De kinderen waren heel vrij en hadden veel structuur nodig. Er waren ook altijd wel vrijwilligers uit Europa of Amerika die voor een paar maanden kwamen helpen. Deze vrijwilligers vonden het altijd heel fijn dat de kinderen zo knuffelig en open waren. Wij hadden nog niet veel ervaring met trauma of hechting, maar voelden wel aan dat dit gedrag niet perse gezond was. Want ging een vrijwilliger weg, dan werd er geen traan gelaten en werd die zo vervangen door de volgende vrijwilliger. Voor de vrijwilliger zelf was het fijn dat ze zo met open armen werden ontvangen door de kinderen. Ze kwamen immers in een vreemde cultuur waar ze de taal niet van spraken, maar met dit lichamelijke contact was er meteen verbinding. (de eerste behoefte) Bij onze eigen kinderen zagen we ander gedrag; Onze eigen kinderen keken altijd eerst de kat een beetje uit de boom en keken goed bij ons af hoe wij met mensen omgingen.
En hoe was dat voor mij? Ik vond het toen belangrijk om mezelf te kunnen zijn. Doordat ik in een andere cultuur werd ondergedompeld, ga je ook anders kijken naar je eigen cultuur. Ik ben graag in verbinding met mensen, maar was ook erg op zoek om mijn eigen plek te vinden. Dat wist ik toen nog niet, maar dat zie ik achteraf wel.
Ik merk dat ik het fijn vind om iets totaal buiten mijn comfortzone te doen en dan te ontdekken waar ik sta, wie ik ben en wat ik te bieden heb. Hoe is dat voor jou?